Verdrag inzake de rechten van het kind
AANGENOMEN
20 november 1989
DOOR
Resolutie van de Algemene Vergadering 44/25
Inwerkingtreding: 2 september 1990, overeenkomstig artikel 49
Inleiding
De Staten die partij zijn bij dit Verdrag,
Overwegende dat, overeenkomstig de beginselen die zijn afgekondigd in het Handvest van de Verenigde Naties, de erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de menselijke familie de grondslag is van vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld,
Indachtig dat de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun geloof in fundamentele mensenrechten en in de waardigheid en waarde van de menselijke persoon hebben herbevestigd, en hebben besloten om sociale vooruitgang en een betere levensstandaard in grotere vrijheid te bevorderen,
Erkennend dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in de Internationale Verdragen inzake de Rechten van de Mens hebben afgekondigd en overeengekomen dat iedereen recht heeft op alle rechten en vrijheden die daarin zijn uiteengezet, zonder onderscheid van welke aard dan ook soort, zoals ras, kleur, geslacht, taal, religie, politieke of andere mening, nationale of sociale afkomst, eigendom, geboorte of andere status,
Herinnerend aan het feit dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben verklaard dat de kindertijd recht heeft op speciale zorg en bijstand,
Overtuigd dat het gezin, als fundamentele groep van de samenleving en de natuurlijke omgeving voor de groei en het welzijn van al haar leden en met name kinderen, de nodige bescherming en bijstand moet krijgen, zodat het zijn verantwoordelijkheden binnen de gemeenschap volledig kan dragen,
Erkennend dat het kind, voor de volledige en harmonieuze ontwikkeling van zijn of haar persoonlijkheid, moet opgroeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip,
Overwegende dat het kind volledig voorbereid moet zijn om een individueel leven in de samenleving te leiden, en moet worden opgevoed in de geest van de idealen die zijn verkondigd in het Handvest van de Verenigde Naties, en in het bijzonder in de geest van vrede, waardigheid, tolerantie, vrijheid, gelijkheid en solidariteit,
Indachtig het feit dat de noodzaak om het kind speciale zorg te verlenen is vermeld in de Verklaring van Genève van de Rechten van het Kind van 1924 en in de Verklaring van de Rechten van het Kind die op 20 november 1959 door de Algemene Vergadering is aangenomen en erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (met name in de artikelen 23 en 24), in het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (met name in artikel 10) en in de statuten en relevante instrumenten van gespecialiseerde agentschappen en internationale organisaties die zich bezighouden met het welzijn van kinderen,
Indachtig dat, zoals aangegeven in de Verklaring van de Rechten van het Kind, "het kind, vanwege zijn fysieke en mentale onvolwassenheid, speciale waarborgen en zorg nodig heeft, met inbegrip van passende wettelijke bescherming, zowel vóór als na de geboorte",
Herinnerend aan de bepalingen van de Verklaring over Sociale en Juridische Beginselen met betrekking tot de Bescherming en het Welzijn van Kinderen, met Speciale Verwijzing naar Pleeggezinsplaatsing en Adoptie op Nationaal en Internationaal niveau; de Standaard Minimumregels van de Verenigde Naties voor de Administratie van Jeugdrechtspraak (De Beijing Regels); en de Verklaring over de bescherming van vrouwen en kinderen in noodsituaties en gewapende conflicten, Erkennend dat er in alle landen ter wereld kinderen zijn die in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden leven, en dat dergelijke kinderen speciale aandacht behoeven,
Rekening houdend met het belang van de tradities en culturele waarden van elk volk voor de bescherming en harmonieuze ontwikkeling van het kind, Erkennend het belang van internationale samenwerking voor het verbeteren van de levensomstandigheden van kinderen in elk land, met name in de ontwikkelingslanden,
Zijn het volgende overeengekomen:
DEEL I
Artikel 1
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.
Artikel 2
1. Staten die partij zijn, respecteren en waarborgen de rechten die in dit Verdrag zijn vastgelegd voor ieder kind binnen hun rechtsgebied zonder enige vorm van discriminatie, ongeacht het ras, de kleur, het geslacht, de taal, de godsdienst, de politieke of andere mening, de nationale, etnische of sociale afkomst, het vermogen, de handicap, de geboorte of andere status van het kind of zijn of haar ouder of wettelijke voogd.
2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de status, activiteiten, geuite meningen of overtuigingen van de ouders, wettelijke voogden of familieleden van het kind.
Artikel 3
1. Bij alle maatregelen met betrekking tot kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn, rechtbanken, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende organen, is het belang van het kind een primaire overweging.
2. De Staten die Partij zijn, verbinden zich ertoe het kind de bescherming en zorg te garanderen die nodig is voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettelijke voogden of andere personen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor hem of haar, en nemen daartoe alle passende wetgevende en bestuurlijke maatregelen.
3. Staten die partij zijn, zorgen ervoor dat de instellingen, diensten en faciliteiten die verantwoordelijk zijn voor de zorg of bescherming van kinderen, voldoen aan de normen die zijn vastgesteld door bevoegde autoriteiten, met name op het gebied van veiligheid, gezondheid, het aantal en de geschiktheid van hun personeel, evenals bevoegd toezicht.
Artikel 4
Staten die partij zijn, nemen alle passende wetgevende, bestuurlijke en andere maatregelen voor de implementatie van de rechten die in dit Verdrag worden erkend. Met betrekking tot economische, sociale en culturele rechten nemen Staten die partij zijn dergelijke maatregelen in de mate van hun beschikbare middelen en, waar nodig, binnen het kader van internationale samenwerking.
Artikel 5
Staten die partij zijn, respecteren de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van ouders of, waar van toepassing, de leden van de uitgebreide familie of gemeenschap zoals voorzien door lokale gewoonte, wettelijke voogden of andere personen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, om op een manier die consistent is met de zich ontwikkelende capaciteiten van het kind, passende richting en begeleiding te bieden bij de uitoefening door het kind van de rechten die erkend worden in dit Verdrag.
Artikel 6
1. Staten die partij zijn erkennen dat ieder kind het inherente recht op leven heeft.
2. Staten die partij zijn, zorgen er in de grootst mogelijke mate voor dat het kind overleeft en zich ontwikkelt.
Artikel 7
1. Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte geregistreerd en heeft vanaf de geboorte recht op een naam, het recht om een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht om zijn of haar ouders te kennen en door hen verzorgd te worden.
2. Staten die partij zijn, zorgen er in de grootst mogelijke mate voor dat het kind implementatie van deze rechten in overeenstemming met hun nationale wetgeving en hun verplichtingen onder de relevante internationale instrumenten op dit gebied, met name wanneer het kind anders staatloos zou zijn.
Artikel 8
1. Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het recht van het kind te respecteren om zijn of haar identiteit te behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familierelaties zoals erkend door de wet zonder onrechtmatige inmenging.
2. Wanneer een kind op illegale wijze van een aantal of alle elementen van zijn of haar identiteit wordt beroofd, verlenen Staten die partij zijn passende bijstand en bescherming, met het oog op het snel herstellen van zijn of haar identiteit.
Artikel 9
1. Staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet tegen hun wil van zijn of haar ouders wordt gescheiden, behalve wanneer bevoegde autoriteiten die onderworpen zijn aan rechterlijke toetsing, in overeenstemming met toepasselijke wetgeving en procedures, bepalen dat een dergelijke scheiding noodzakelijk is voor de beste belangen van het kind. Een dergelijke bepaling kan noodzakelijk zijn in een bepaald geval, zoals een geval waarbij sprake is van mishandeling of verwaarlozing van het kind door de ouders, of een geval waarin de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen over de verblijfplaats van het kind.
2. In alle procedures krachtens paragraaf 1 van dit artikel krijgen alle belanghebbende partijen de gelegenheid om deel te nemen aan de procedures en hun standpunten kenbaar te maken.
3. Staten die partij zijn, respecteren het recht van het kind dat van een of beide ouders is gescheiden om op regelmatige basis persoonlijke relaties en direct contact met beide ouders te onderhouden, behalve als dit in strijd is met de beste belangen van het kind.
4. Wanneer een dergelijke scheiding het gevolg is van een actie die is gestart door een staatspartij, zoals de aanhouding, gevangenneming, verbanning, deportatie of overlijden (met inbegrip van overlijden als gevolg van welke oorzaak dan ook terwijl de persoon zich in de hechtenis van de staat bevindt) van een of beide ouders of van het kind, verstrekt die staatspartij op verzoek de ouders, het kind of, indien van toepassing, een ander gezinslid de essentiële informatie over de verblijfplaats van het/de afwezige gezinslid(en), tenzij het verstrekken van de informatie schadelijk zou zijn voor het welzijn van het kind. Statenpartijen zorgen er verder voor dat het indienen van een dergelijk verzoek op zichzelf geen nadelige gevolgen met zich meebrengt voor de betrokken persoon(en).
Artikel 10
1. In overeenstemming met de verplichting van Statenpartijen krachtens artikel 9, lid 1, worden aanvragen van een kind of zijn of haar ouders om een Staten die partij zijn met het oog op gezinshereniging, worden door Staten die partij zijn op een positieve, humane en snelle manier behandeld. Staten die partij zijn, zorgen er verder voor dat de indiening van een dergelijk verzoek geen nadelige gevolgen met zich meebrengt voor de aanvragers en voor de leden van hun gezin.
2. Een kind waarvan de ouders in verschillende Staten wonen, heeft het recht om op regelmatige basis, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, persoonlijke relaties en directe contacten met beide ouders te onderhouden. Met dat doel en in overeenstemming met de verplichting van Staten die partij zijn krachtens artikel 9, paragraaf 1, respecteren Staten die partij zijn het recht van het kind en zijn of haar ouders om elk land, met inbegrip van hun eigen land, te verlaten en hun eigen land binnen te gaan. Het recht om elk land te verlaten, is alleen onderworpen aan de beperkingen die bij wet zijn voorgeschreven en die noodzakelijk zijn om de nationale veiligheid, de openbare orde(ordre public) volksgezondheid of moraal of de rechten en vrijheden van anderen en in overeenstemming zijn met de andere rechten die in dit Verdrag worden erkend.
Artikel 11
1. Staten die partij zijn, nemen maatregelen om de illegale overbrenging en niet-terugkeer van kinderen naar het buitenland te bestrijden.
2. Met dit doel bevorderen Staten die partij zijn de sluiting van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of de toetreding tot bestaande overeenkomsten.
Artikel 12
1. Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht om die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met de leeftijd en rijpheid van het kind.
2. Voor dit doel wordt het kind in het bijzonder de gelegenheid geboden om gehoord te worden in alle gerechtelijke en administratieve procedures die het kind aangaan, hetzij rechtstreeks, hetzij via een vertegenwoordiger of een passend orgaan, op een manier die in overeenstemming is met de procedurele regels van het nationale recht.
Artikel 13
1. Het kind heeft recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat de vrijheid om informatie en ideeën van welke aard dan ook te zoeken, te ontvangen en te verstrekken, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, schriftelijk of in druk, in de vorm van kunst, of via andere media naar keuze van het kind.
2. De uitoefening van dit recht kan onderworpen zijn aan bepaalde beperkingen, maar deze mogen alleen die zijn die door de wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn:
(a) Ter eerbiediging van de rechten of reputatie van anderen; of
(b) Ter bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde (ordre public) of van de volksgezondheid of moraal.
Artikel 14
1. Staten die partij zijn, respecteren het recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.
2. Staten die partij zijn, respecteren de rechten en plichten van de ouders en, indien van toepassing, wettelijke voogden, om het kind te begeleiden bij de uitoefening van zijn of haar recht op een manier die in overeenstemming is met de zich ontwikkelende capaciteiten van het kind.
3. Vrijheid om iemands godsdienst of overtuiging te uiten, kan alleen worden onderworpen aan beperkingen die bij wet zijn voorgeschreven en die noodzakelijk zijn om de openbare veiligheid, orde, gezondheid of moraal, of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen te beschermen.
Artikel 15
1. Staten die partij zijn, erkennen de rechten van het kind op vrijheid van vereniging en op vrijheid van vreedzame vergadering.
2. Aan de uitoefening van deze rechten mogen geen andere beperkingen worden opgelegd dan die welke in overeenstemming met de wet zijn opgelegd en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of openbare veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 16
1. Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privacy, familie, huis of correspondentie, noch aan onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en reputatie.
2. Het kind heeft recht op bescherming door de wet tegen dergelijke inmenging of aantasting.
Artikel 17
Staten die partij zijn erkennen de belangrijke functie die de massamedia vervullen en zorgen ervoor dat het kind toegang heeft tot informatie en materiaal uit diverse nationale en internationale bronnen, met name die welke gericht zijn op de bevordering van zijn of haar sociale, spirituele en morele welzijn en fysieke en mentale gezondheid.
Met dit doel voor ogen zullen Staten die partij zijn:
(a) De massamedia aanmoedigen om informatie en materiaal te verspreiden dat van sociaal en cultureel belang is voor het kind en in overeenstemming met de geest van artikel 29;
(b) Internationale samenwerking aanmoedigen bij de productie, uitwisseling en verspreiding van dergelijke informatie en materiaal uit diverse culturele, nationale en internationale bronnen;
(c) De productie en verspreiding van kinderboeken aanmoedigen;
(d) Moedig de massamedia aan om bijzondere aandacht te besteden aan de taalkundige behoeften van het kind dat tot een minderheidsgroep behoort of inheems is;
(e) Moedig de ontwikkeling aan van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal dat schadelijk is voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de bepalingen van artikelen 13 en 18.
Artikel 18
1. Staten die partij zijn, doen hun uiterste best om de erkenning te waarborgen van het beginsel dat beide ouders gemeenschappelijke verantwoordelijkheden hebben voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind. Ouders of, in voorkomend geval, wettelijke voogden, hebben de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind. De beste belangen van het kind zullen hun fundamentele zorg zijn.
2. Om te garanderen en ter bevordering van de rechten die in dit Verdrag zijn vastgelegd, verlenen de Staten die Partij zijn passende bijstand aan ouders en wettelijke voogden bij de uitvoering van hun verantwoordelijkheden inzake de opvoeding van kinderen en zorgen zij voor de ontwikkeling van instellingen, voorzieningen en diensten voor de zorg voor kinderen.
3. De Staten die Partij zijn nemen alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat kinderen van werkende ouders het recht hebben om te profiteren van kinderopvangdiensten en -voorzieningen waarvoor zij in aanmerking komen.
Artikel 19
1. De Staten die Partij zijn nemen alle passende wetgevende, bestuurlijke, sociale en educatieve maatregelen om het kind te beschermen tegen alle vormen van fysiek of mentaal geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatig behandelen, mishandeling of uitbuiting, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het onder de hoede is van de ouder(s), wettelijke voogd(en) of een andere persoon die de zorg heeft van het kind.
2. Dergelijke beschermende maatregelen moeten, indien van toepassing, effectieve procedures omvatten voor het opzetten van sociale programma's om de nodige ondersteuning te bieden aan het kind en aan degenen die de zorg voor het kind hebben, evenals voor andere vormen van preventie en voor identificatie, rapportage, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling die hiervoor zijn beschreven, en, indien van toepassing, voor juridische betrokkenheid.
Artikel 20
1. Een kind dat tijdelijk of permanent van zijn of haar gezinsomgeving is beroofd, of in wiens eigen belang het niet is toegestaan om in die omgeving te blijven, heeft recht op speciale bescherming en bijstand van de staat.
2. Staten die partij zijn, zorgen er overeenkomstig hun nationale wetgeving voor alternatieve zorg voor zo'n kind.
3. Dergelijke zorg kan onder meer bestaan uit pleegzorg, kafalah volgens de islamitische wet, adoptie of indien nodig plaatsing in geschikte instellingen voor de zorg voor kinderen. Bij het overwegen van oplossingen moet rekening worden gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van een kind en met de etnische, religieuze, culturele en taalkundige achtergrond van het kind.
Artikel 21
Staten die het adoptiesysteem erkennen en/of toestaan, zorgen ervoor dat het belang van het kind voorop staat en zij zullen:
(a) Zorgen dat de adoptie van een kind alleen wordt toegestaan door bevoegde autoriteiten die, in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving en procedures en op basis van alle relevante en betrouwbare informatie, bepalen dat de adoptie is toegestaan in zicht op de status van het kind met betrekking tot ouders, verwanten en wettelijke voogden en dat, indien vereist, de betrokken personen hun geïnformeerde toestemming hebben gegeven voor de adoptie op basis van de counseling die nodig kan zijn;
(b) Erkennen dat interlandelijke adoptie kan worden overwogen als een alternatieve manier van zorg voor het kind, indien het kind niet in een pleeg- of adoptiegezin kan worden geplaatst of op geen enkele geschikte manier kan worden verzorgd in het land van herkomst van het kind;
(c) Ervoor zorgen dat het kind dat betrokken is bij interlandelijke adoptie geniet van waarborgen en normen die gelijkwaardig zijn aan die welke bestaan in het geval van nationale adoptie;
(d) Alle passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat, bij interlandelijke adoptie, de plaatsing niet resulteert in oneigenlijk financieel gewin voor degenen die erbij betrokken zijn;
(e) Bevorderen, waar passend, de doelstellingen van dit artikel door het sluiten van bilaterale of multilaterale regelingen of overeenkomsten, en streven ernaar, binnen dit kader, te verzekeren dat de plaatsing van het kind in een ander land wordt uitgevoerd door bevoegde autoriteiten of organen.
Artikel 22
1. Staten die partij zijn, nemen passende maatregelen om te verzekeren dat een kind dat de vluchtelingenstatus aanvraagt of dat als vluchteling wordt beschouwd in overeenstemming met toepasselijk internationaal of nationaal recht en procedures, ongeacht of het kind niet wordt begeleid of wordt begeleid door zijn of haar ouders of door een andere persoon, passende bescherming en humanitaire bijstand ontvangt bij het genieten van de toepasselijke rechten die zijn vastgelegd in dit Verdrag en in andere internationale mensenrechten- of humanitaire instrumenten waarbij de genoemde Staten partij zijn.
2. Voor dit doel verlenen de Staten die Partij zijn, indien zij dit passend achten, medewerking aan alle inspanningen van de Verenigde Naties en andere bevoegde intergouvernementele organisaties of niet-gouvernementele organisaties die samenwerken met de Verenigde Naties om een dergelijk kind te beschermen en te helpen en om de ouders of andere gezinsleden van een vluchtelingenkind op te sporen om informatie te verkrijgen die nodig is voor hereniging met zijn of haar gezin. In gevallen waarin geen ouders of andere gezinsleden kunnen worden gevonden, wordt aan het kind dezelfde bescherming verleend als aan elk ander kind dat om welke reden dan ook permanent of tijdelijk van zijn of haar gezinsomgeving is beroofd, zoals uiteengezet in dit Verdrag.
Artikel 23
1. De Staten die Partij zijn erkennen dat een geestelijk of lichamelijk gehandicapt kind een volledig en fatsoenlijk leven moet genieten, in voorwaarden die waardigheid garanderen, zelfredzaamheid bevorderen en de actieve deelname van het kind aan de gemeenschap vergemakkelijken.
2. Staten die partij zijn erkennen het recht van het gehandicapte kind op speciale zorg en moedigen aan en zorgen ervoor dat, afhankelijk van de beschikbare middelen, aan het in aanmerking komende kind en degenen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar zorg, de bijstand wordt verleend waarvoor een aanvraag is ingediend en die passend is voor de toestand van het kind en de omstandigheden van de ouders of anderen die voor het kind zorgen.
3. Erkennend de speciale behoeften van een gehandicapt kind, wordt de bijstand die wordt verleend in overeenstemming met paragraaf 2 van dit artikel, indien mogelijk, kosteloos verstrekt, rekening houdend met de financiële middelen van de ouders of anderen die voor het kind zorgen, en is ontworpen om te verzekeren dat het gehandicapte kind effectieve toegang heeft tot en onderwijs ontvangt, opleiding, gezondheidszorgdiensten, revalidatiediensten, voorbereiding op werkgelegenheid en recreatiemogelijkheden op een manier die bevorderlijk is voor het bereiken van de volledig mogelijke sociale integratie en individuele ontwikkeling van het kind, met inbegrip van zijn of haar culturele en spirituele ontwikkeling
4. Staten die partij zijn, bevorderen, in de geest van internationale samenwerking, de uitwisseling van passende informatie op het gebied van preventieve gezondheidszorg en van medische, psychologische en functionele behandeling van gehandicapte kinderen, met inbegrip van de verspreiding van en toegang tot informatie over methoden van revalidatie, onderwijs en beroepsmatige diensten, met als doel Staten die partij zijn in staat te stellen hun capaciteiten en vaardigheden te verbeteren en hun ervaring op deze gebieden te verbreden. In dit verband wordt met name rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden.
Artikel 24
1. Staten die partij zijn erkennen het recht van het kind op het genot van de hoogst haalbare standaard van gezondheid en op faciliteiten voor de behandeling van ziekte en revalidatie van de gezondheid. Staten die partij zijn streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op toegang tot dergelijke gezondheidszorgdiensten wordt ontnomen.
2. Staten die partij zijn streven naar volledige implementatie van dit recht en nemen in het bijzonder passende maatregelen:
(a) Om de zuigelingen- en kindersterfte te verminderen;
(b) Om de levering van noodzakelijke medische hulp en gezondheidszorg aan alle kinderen te waarborgen met de nadruk op de ontwikkeling van primaire gezondheidszorg;
(c) Om ziekte en ondervoeding te bestrijden, ook binnen de kader van de eerstelijnsgezondheidszorg, onder meer door de toepassing van gemakkelijk beschikbare technologie en door het verstrekken van voldoende voedzame voeding en schoon drinkwater, rekening houdend met de gevaren en risico's van milieuvervuiling;
(d) Om passende prenatale en postnatale gezondheidszorg voor moeders te waarborgen;
(e) Om te waarborgen dat alle segmenten van de samenleving, met name ouders en kinderen, worden geïnformeerd, toegang hebben tot onderwijs en worden ondersteund bij het gebruik van basiskennis over de gezondheid en voeding van kinderen, de voordelen van borstvoeding, hygiëne en sanitaire voorzieningen voor het milieu en het voorkomen van ongevallen;
(f) Om preventieve gezondheidszorg, richtlijnen voor ouders en voorlichting en diensten over gezinsplanning te ontwikkelen.
3. Staten die partij zijn, nemen alle doeltreffende en passende maatregelen om traditionele praktijken die schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen af te schaffen.
4. Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe internationale samenwerking te bevorderen en aan te moedigen om geleidelijk de volledige verwezenlijking van het in dit artikel erkende recht te bereiken. In dit verband wordt met name rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden.
Artikel 25
Staten die partij zijn, erkennen het recht van een kind dat door de bevoegde autoriteiten is geplaatst met het oog op de verzorging, bescherming of behandeling van zijn of haar fysieke of geestelijke gezondheid, op een periodieke evaluatie van de behandeling die aan het kind is gegeven en alle andere omstandigheden die relevant zijn voor zijn of haar plaatsing.
Artikel 26
1. Staten die partij zijn, erkennen voor elk kind het recht om te profiteren van sociale zekerheid, met inbegrip van sociale verzekering, en nemen de nodige maatregelen om de volledige verwezenlijking van dit recht te bereiken in overeenstemming met hun nationale wetgeving.
2. De voordelen moeten, waar passend, worden toegekend, rekening houdend met de middelen en de omstandigheden van het kind en de personen die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van het kind, evenals alle andere overwegingen die relevant zijn voor een aanvraag voor voordelen die door of namens het kind wordt gedaan.
Artikel 27
1. Staten die partij zijn, erkennen het recht van elk kind op een levensstandaard die toereikend is voor de fysieke, mentale, spirituele, morele en sociale ontwikkeling van het kind.
2. De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind hebben de primaire verantwoordelijkheid om, binnen hun mogelijkheden en financiële mogelijkheden, de levensomstandigheden te waarborgen die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind.
3. Staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en binnen hun middelen, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht uit te voeren en bieden in geval van nood materiële bijstand en ondersteuningsprogramma's, met name met betrekking tot voeding, kleding en huisvesting.
4. Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om de inning van onderhoud voor het kind te waarborgen van de ouders of andere personen die financieel verantwoordelijk zijn voor het kind, zowel binnen de staat die partij is als vanuit het buitenland. In het bijzonder, wanneer de persoon die financieel verantwoordelijk is voor het kind in een andere staat woont dan die van het kind, bevorderen Staten die partij zijn de toetreding tot internationale overeenkomsten of het sluiten van dergelijke overeenkomsten, evenals het treffen van andere passende regelingen.
Artikel 28
1. Staten die partij zijn erkennen het recht van het kind op onderwijs, en met het oog op het geleidelijk en op basis van gelijke kansen verwezenlijken van dit recht, zullen zij met name:
(a) het basisonderwijs verplicht en gratis beschikbaar stellen voor iedereen;
(b) de ontwikkeling van verschillende vormen van voortgezet onderwijs aanmoedigen, met inbegrip van algemeen en beroepsonderwijs, deze beschikbaar en toegankelijk maken voor elk kind, en passende maatregelen nemen, zoals de introductie van gratis onderwijs en het aanbieden van financiële bijstand in geval van nood;
(c) het hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk maken op basis van de capaciteit van elke passende middelen;
(d) Onderwijs- en beroepsinformatie en -begeleiding beschikbaar en toegankelijk maken voor alle kinderen;
(e) Maatregelen nemen om regelmatige schoolbezoeken en de verlaging van het aantal schooluitvallers te bevorderen.
2. De Staten die Partij zijn, nemen alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat schooldiscipline wordt toegepast op een manier die in overeenstemming is met de menselijke waardigheid van het kind en in overeenstemming is met dit Verdrag.
3. De Staten die Partij zijn, bevorderen en moedigen internationale samenwerking aan in zaken met betrekking tot onderwijs, met name met het oog op het bijdragen aan de uitbanning van onwetendheid en analfabetisme in de hele wereld en het vergemakkelijken van de toegang tot wetenschappelijke en technische kennis en moderne onderwijsmethoden. In dit verband wordt met name rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden.
Artikel 29
1. Staten die partij zijn, komen overeen dat het onderwijs van het kind gericht zal zijn op:
(a) De ontwikkeling van de persoonlijkheid, talenten en mentale en fysieke vermogens van het kind tot hun volle potentieel;
(b) De ontwikkeling van respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden, en voor de beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties;
(c) De ontwikkeling van respect voor de ouders van het kind, zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden, voor de nationale waarden van het land waarin het kind woont, het land waar hij of zij vandaan komt, en voor beschavingen die verschillen van de zijne of haar eigen;
(d) De voorbereiding van het kind op een verantwoordelijk leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, tolerantie, gelijkheid van seksen en vriendschap tussen alle volkeren, etnische, nationale en religieuze groepen en personen van inheemse afkomst;
(e) De ontwikkeling van respect voor de natuurlijke omgeving.
2. Geen enkel deel van dit artikel of artikel 28 mag worden uitgelegd als een inbreuk op de vrijheid van individuen en instanties om onderwijsinstellingen op te richten en te leiden, altijd onderworpen aan de naleving van het beginsel uiteengezet in paragraaf 1 van dit artikel en aan de vereisten dat het onderwijs dat in dergelijke instellingen wordt gegeven, voldoet aan de minimumnormen die door de staat kunnen worden vastgesteld.
Artikel 30
In die staten waarin etnische, religieuze of taalkundige minderheden of personen van inheemse afkomst bestaan, mag een kind dat tot een dergelijke minderheid behoort of inheems is, niet het recht worden ontzegd om, in gemeenschap met andere leden van zijn of haar groep, van zijn of haar eigen cultuur te genieten, zijn of haar eigen religie te belijden en te praktiseren, of zijn of haar eigen taal te gebruiken.
Artikel 31
1. Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op rust en ontspanning, om deel te nemen aan spel- en recreatieve activiteiten die passen bij de leeftijd van het kind en om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven en de kunsten.
2. Staten die partij zijn, respecteren en bevorderen het recht van het kind om volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven en moedigen het bieden van passende en gelijke kansen voor culturele, artistieke, recreatieve en vrijetijdsactiviteiten aan.
Artikel 32
1. Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind te beschermen tegen economische uitbuiting en tegen het verrichten van werk dat waarschijnlijk gevaarlijk is of de opvoeding van het kind in de weg staat, of schadelijk is voor de gezondheid of de fysieke, mentale, spirituele, morele of sociale ontwikkeling van het kind.
2. De Staten die Partij zijn, nemen wetgevende, bestuurlijke, sociale en educatieve maatregelen om de uitvoering van dit artikel te waarborgen. Met het oog hierop, en rekening houdend met de relevante bepalingen van andere internationale instrumenten, zullen de Staten die Partij zijn in het bijzonder:
(a) een minimumleeftijd of minimumleeftijden voor toelating tot werkgelegenheid vaststellen;
(b) passende regulering van de werkuren en -voorwaarden vaststellen;
(c) passende straffen of andere sancties vaststellen om de effectieve
handhaving van het huidige artikel.
Artikel 33
De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen, waaronder wetgevende, bestuurlijke, sociale en educatieve maatregelen, om kinderen te beschermen tegen het illegale gebruik van verdovende middelen en psychotrope stoffen zoals gedefinieerd in de relevante internationale verdragen, en om het gebruik van kinderen bij de illegale productie en handel in dergelijke stoffen te voorkomen.
Artikel 34
De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Voor deze doeleinden nemen de Staten die partij zijn in het bijzonder alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen om te voorkomen:
(a) De aansporing of dwang van een kind om deel te nemen aan enige onwettige seksuele activiteit;
(b) Het uitbuitende gebruik van kinderen in prostitutie of andere onwettige seksuele praktijken;
(c) Het uitbuitende gebruik van kinderen in pornografische voorstellingen en materialen.
Artikel 35
Staten die partij zijn, nemen alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen om de ontvoering, verkoop of handel in kinderen voor welk doel of in welke vorm dan ook te voorkomen.
Artikel 36
Staten die partij zijn, beschermen het kind tegen alle andere vormen van uitbuiting die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind.
Artikel 37
Staten die partij zijn, zorgen ervoor dat:
(a) Geen enkel kind mag worden onderworpen aan marteling of andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Noch de doodstraf, noch levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid tot vrijlating mag worden opgelegd voor misdrijven begaan door personen jonger dan achttien jaar;
(b) Geen enkel kind mag onrechtmatig of willekeurig van zijn of haar vrijheid worden beroofd. De arrestatie, detentie of gevangenneming van een kind moet in overeenstemming zijn met de wet en mag alleen worden gebruikt als een maatregel van laatste redmiddel en voor de kortst mogelijke passende periode;
(c) Elk kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, moet worden behandeld met menselijkheid en respect voor de inherente waardigheid van de menselijke persoon, en op een manier die rekening houdt met de behoeften van personen van zijn of haar leeftijd. In het bijzonder moet elk kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, worden gescheiden van volwassenen, tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen, en heeft het recht om contact te onderhouden met zijn of haar familie door middel van correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;
(d) Elk kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, heeft recht op onmiddellijke toegang tot juridische en andere passende bijstand, evenals het recht om de rechtmatigheid van de ontneming van zijn of haar vrijheid aan te vechten voor een rechtbank of andere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit, en op een snelle beslissing over een dergelijke actie.
Artikel 38
1. Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe de regels van het internationaal humanitair recht die op hen van toepassing zijn in gewapende conflicten en die relevant zijn voor het kind, te eerbiedigen en te waarborgen.
2. Staten die partij zijn, nemen alle mogelijke maatregelen om te waarborgen dat personen die de leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt, niet rechtstreeks deelnemen aan vijandelijkheden.
3. Staten die partij zijn, onthouden zich van het rekruteren van personen die de leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt in hun strijdkrachten. Bij het rekruteren onder personen die de leeftijd van vijftien jaar hebben bereikt, maar die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, streven de Staten die Partij zijn ernaar voorrang te geven aan de oudsten.
4. In overeenstemming met hun verplichtingen onder het internationaal humanitair recht om de burgerbevolking in gewapende conflicten te beschermen, nemen de Staten die Partij zijn alle mogelijke maatregelen om de bescherming en verzorging van kinderen die door een gewapend conflict worden getroffen, te waarborgen.
Artikel 39
De Staten die Partij zijn, nemen alle passende maatregelen om het fysieke en psychologische herstel en de sociale re-integratie van een kind dat het slachtoffer is van: elke vorm van verwaarlozing, uitbuiting of misbruik; marteling of elke andere vorm van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;
of gewapende conflicten. Een dergelijk herstel en herintegratie zal plaatsvinden in een omgeving die de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind bevordert.
Artikel 40
1. Staten die partij zijn erkennen het recht van elk kind dat wordt beschuldigd van, of erkend als overtreder van het strafrecht, om te worden behandeld op een manier die consistent is met de bevordering van het gevoel van waardigheid en waarde van het kind, die het respect van het kind voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden van anderen versterkt en die rekening houdt met de leeftijd van het kind en de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en het aannemen van een constructieve rol door het kind in de samenleving.
2. Met dit doel voor ogen en rekening houdend met de relevante bepalingen van internationale instrumenten, zullen Staten die partij zijn, in het bijzonder ervoor zorgen dat:
(a) Geen enkel kind zal worden beschuldigd van, of erkend als overtreder van de strafwet heeft overtreden vanwege handelingen of omissies die niet verboden waren door nationaal of internationaal recht op het moment dat ze werden begaan;
(b) Elk kind dat ervan wordt beschuldigd de strafwet te hebben overtreden, heeft ten minste de volgende garanties:
(i) Onschuldig te worden geacht totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen;
(ii) Onmiddellijk en rechtstreeks te worden geïnformeerd over de aanklachten tegen hem of haar, en, indien van toepassing, via zijn of haar ouders of wettelijke voogden, en juridische of andere passende bijstand te krijgen bij de voorbereiding en presentatie van zijn of haar verdediging;
(iii) De zaak onverwijld te laten beslissen door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke
instantie in een eerlijk proces volgens de wet, in aanwezigheid van juridische of andere passende bijstand en, tenzij het niet in het beste belang van het kind, met name rekening houdend met zijn of haar leeftijd of situatie, zijn of haar ouders of wettelijke voogden;
(iv) Niet gedwongen worden om getuigenissen af te leggen of schuld te bekennen; om getuigen van tegengestelde aard te ondervragen of te laten ondervragen en om de deelname en ondervraging van getuigen namens namens hem of haar te verkrijgen onder voorwaarden van gelijkheid;
(v) Indien geacht wordt de strafwet te hebben overtreden, om deze beslissing en alle maatregelen die als gevolg daarvan zijn opgelegd, te laten herzien door een hogere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie overeenkomstig de wet;
(vi) Om de kosteloze bijstand van een tolk te hebben als het kind de gebruikte taal niet kan verstaan of spreken;
(vii) Om zijn of haar privacy volledig te laten beschermen gerespecteerd in alle stadia van de procedure.
3. Staten die partij zijn, streven ernaar de totstandkoming van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen te bevorderen die specifiek van toepassing zijn op kinderen die worden verdacht van, beschuldigd van of erkend als overtreder van het strafrecht, en in het bijzonder:
(a) De vaststelling van een minimumleeftijd waaronder kinderen geacht worden niet in staat te zijn het strafrecht te overtreden;
(b) Wanneer passend en wenselijk, maatregelen om met dergelijke kinderen om te gaan zonder toevlucht te nemen tot gerechtelijke procedures, op voorwaarde dat mensenrechten en wettelijke waarborgen volledig worden gerespecteerd. 4. Een verscheidenheid aan voorzieningen, zoals zorg-, begeleidings- en toezichtbevelen;
counseling; proeftijd; pleegzorg; onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's en andere alternatieven voor institutionele zorg beschikbaar zijn om ervoor te zorgen dat kinderen op een manier worden behandeld die past bij hun welzijn en in verhouding staat tot hun omstandigheden en het vergrijp.
Artikel 41
Niets in dit Verdrag tast bepalingen aan die meer bijdragen aan de verwezenlijking van de rechten van het kind en die kunnen zijn opgenomen in:
(a) het recht van een staat die partij is; of
(b) het internationale recht dat van kracht is voor die staat.
DEEL II
Artikel 42
Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe de beginselen en bepalingen van het Verdrag op passende en actieve wijze algemeen bekend te maken aan zowel volwassenen als kinderen.
Artikel 43
1. Om de voortgang te onderzoeken die de Staten die Partij zijn bij het Verdrag hebben geboekt bij het nakomen van de verplichtingen die zij in dit Verdrag zijn aangegaan, wordt een Comité voor de Rechten van het Kind opgericht, dat de hierna vermelde functies zal uitvoeren.
2. Het Comité bestaat uit achttien deskundigen met een hoog moreel aanzien en erkende competentie op het gebied dat onder dit Verdrag valt.1/ De leden van het Comité worden door de Staten die Partij zijn bij het Verdrag gekozen uit hun onderdanen en dienen in hun persoonlijke hoedanigheid, waarbij rekening wordt gehouden met een eerlijke geografische spreiding, evenals met de belangrijkste rechtsstelsels.
3. De leden van het Comité worden bij geheime stemming gekozen uit een lijst van personen die door de Staten die Partij zijn bij het Verdrag zijn voorgedragen. Elke Staat die Partij is bij het Verdrag mag één persoon voordragen uit zijn eigen onderdanen.
4. De eerste verkiezing van het Comité vindt uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag plaats en daarna om de twee jaar. Ten minste vier maanden voor de datum van elke verkiezing stuurt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties een brief aan de Staten Partijen waarin zij worden uitgenodigd hun nominaties binnen twee maanden in te dienen. De Secretaris-Generaal stelt vervolgens een alfabetische lijst op van alle aldus genomineerde personen, met vermelding van de Staten Partijen die hen hebben genomineerd, en legt deze voor aan de Staten Partijen bij dit Verdrag.
5. De verkiezingen worden gehouden tijdens vergaderingen van Staten Partijen die door de Secretaris-Generaal op het Hoofdkwartier van de Verenigde Naties worden bijeengeroepen. Tijdens die vergaderingen, waarvoor twee derde van de Staten Partijen een quorum vormen, zijn de personen die voor het Comité worden gekozen degenen die het grootste aantal stemmen en een absolute meerderheid van de stemmen van de vertegenwoordigers van de Staten die partij zijn en die hun stem uitbrengen.
6. De leden van het Comité worden gekozen voor een termijn van vier jaar. Zij komen in aanmerking voor herverkiezing indien zij opnieuw worden genomineerd. De termijn van vijf van de leden die bij de eerste verkiezing zijn gekozen, verloopt aan het einde van twee jaar; onmiddellijk na de eerste verkiezing worden de namen van deze vijf leden door loting gekozen door de voorzitter van de vergadering.
7. Indien een lid van het Comité overlijdt, aftreedt of verklaart dat hij of zij om een andere reden de taken van het Comité niet langer kan vervullen, benoemt de Staat die het lid heeft genomineerd een andere deskundige uit zijn onderdanen om te dienen voor de resterende termijn, onder voorbehoud van de goedkeuring van het Comité.
8. Het Comité stelt zijn eigen procedureregels.
9. Het Comité kiest zijn functionarissen voor een periode van twee jaar.
10. De vergaderingen van het Comité worden normaal gesproken gehouden op het hoofdkwartier van de Verenigde Naties of op een andere geschikte plaats zoals bepaald door het Comité. Het Comité komt normaal gesproken jaarlijks bijeen. De duur van de vergaderingen van het Comité wordt bepaald en indien nodig herzien door een vergadering van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, onder voorbehoud van de goedkeuring van de Algemene Vergadering.
11. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties zorgt voor het benodigde personeel en de benodigde faciliteiten voor de effectieve uitvoering van de functies van het Comité onder dit Verdrag.
12. Met de goedkeuring van de Algemene Vergadering, de leden van de Het Comité dat krachtens dit Verdrag is opgericht, ontvangt emolumenten uit de middelen van de Verenigde Naties op de voorwaarden die de Algemene Vergadering bepaalt.
Artikel 44
1. De Staten die Partij zijn, verbinden zich ertoe om via de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan het Comité rapporten voor te leggen over de maatregelen die zij hebben aangenomen om uitvoering te geven aan de hierin erkende rechten en over de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot het genot van die rechten.
(a) Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag voor de betrokken Staatspartij;
(b) Daarna om de vijf jaar.
2. De rapporten die krachtens dit artikel worden opgesteld, moeten factoren en eventuele moeilijkheden aangeven die van invloed zijn op de mate van nakoming van de verplichtingen krachtens het huidige Verdrag. Rapporten moeten ook voldoende informatie bevatten om het Comité een uitgebreid inzicht te verschaffen in de implementatie van het Verdrag in het betrokken land.
3. Een Staat die een uitgebreid eerste rapport aan het Comité heeft voorgelegd, hoeft in zijn volgende rapporten die overeenkomstig paragraaf 1 (b) van dit artikel worden ingediend, niet eerder verstrekte basisinformatie te herhalen.
4. Het Comité kan Staten die Partij zijn om nadere informatie verzoeken die relevant is voor de implementatie van het Verdrag.
5. Het Comité dient bij de Algemene Vergadering, via de Economische en Sociale Raad, om de twee jaar rapporten over zijn activiteiten in.
6. Staten die Partij zijn, stellen hun rapporten algemeen beschikbaar aan het publiek. in hun eigen landen.
Artikel 45
Om de effectieve implementatie van het Verdrag te bevorderen en de internationale samenwerking op het gebied dat door het Verdrag wordt bestreken, aan te moedigen:
(a) De gespecialiseerde agentschappen, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere organen van de Verenigde Naties hebben het recht om vertegenwoordigd te zijn bij de bespreking van de implementatie van die bepalingen van het huidige Verdrag die binnen de reikwijdte van hun mandaat vallen. Het Comité kan de gespecialiseerde agentschappen, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere bevoegde organen die het passend acht, uitnodigen om deskundig advies te verstrekken over de implementatie van het Verdrag op gebieden die binnen de reikwijdte van hun respectieve mandaten vallen. Het Comité kan de gespecialiseerde agentschappen, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere Organisaties van de Verenigde Naties dienen rapporten in over de implementatie van het Verdrag op gebieden die binnen de reikwijdte van hun activiteiten vallen;
(b) Het Comité zendt, indien het passend acht, aan de gespecialiseerde agentschappen, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere bevoegde instanties, alle rapporten van Statenpartijen die een verzoek bevatten, of een behoefte aangeven, voor technisch advies of assistentie, samen met de opmerkingen en suggesties van het Comité, indien van toepassing, over deze verzoeken of aanwijzingen;
(c) Het Comité kan de Algemene Vergadering aanbevelen om de Secretaris-Generaal te verzoeken om namens het Comité studies uit te voeren naar specifieke kwesties met betrekking tot de rechten van het kind;
(d) Het Comité kan suggesties en algemene aanbevelingen doen op basis van informatie die is ontvangen ingevolge artikelen 44 en 45 van dit Verdrag. Dergelijke suggesties en algemene aanbevelingen worden aan elke betrokken staatspartij doorgegeven en aan de Algemene Vergadering gerapporteerd, samen met eventuele opmerkingen van statenpartijen.
DEEL III
Artikel 46
Dit Verdrag staat open voor ondertekening door alle staten.
Artikel 47
Dit Verdrag is onderworpen aan bekrachtiging. Akten van bekrachtiging worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
Artikel 48
Dit Verdrag blijft open voor toetreding door elke staat. De akten van toetreding worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
Artikel 49
1. Het huidige Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de datum van deponering bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van het twintigste instrument van bekrachtiging of toetreding.
2. Voor elke Staat die het Verdrag bekrachtigt of ertoe toetreedt na de deponering van het twintigste instrument van bekrachtiging of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de deponering door die Staat van zijn instrument van bekrachtiging of toetreding.
Artikel 50
1. Elke Staat die Partij is, kan een amendement voorstellen en dit indienen bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De Secretaris-Generaal deelt het voorgestelde amendement vervolgens mee aan de Staten die Partij zijn, met het verzoek aan te geven of zij voorstander zijn van een conferentie van Staten die Partij zijn om de voorstellen te overwegen en erover te stemmen. In de indien binnen vier maanden na de datum van een dergelijke mededeling ten minste een derde van de Staten Partijen een dergelijke conferentie wenst, roept de Secretaris-Generaal de conferentie bijeen onder auspiciën van de Verenigde Naties. Elk amendement dat door een meerderheid van de Staten Partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen op de conferentie wordt aangenomen, wordt ter goedkeuring aan de Algemene Vergadering voorgelegd.
2. Een amendement dat overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel is aangenomen, treedt in werking wanneer het door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is goedgekeurd en door een tweederde meerderheid van de Staten Partijen is aanvaard.
3. Wanneer een amendement in werking treedt, is het bindend voor die Staten Partijen die het hebben aanvaard, terwijl andere Staten Partijen nog steeds gebonden zijn aan de bepalingen van dit Verdrag en alle eerdere amendementen die zij hebben aangenomen.
geaccepteerd.
Artikel 51
1. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ontvangt en verspreidt de tekst van de voorbehouden die door Staten zijn gemaakt op het moment van ratificatie of toetreding aan alle Staten.
2. Een voorbehoud dat onverenigbaar is met het doel en de strekking van dit Verdrag is niet toegestaan.
3. Voorbehouden kunnen te allen tijde worden ingetrokken door middel van een kennisgeving die daartoe is gericht aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die vervolgens alle Staten op de hoogte stelt. Een dergelijke kennisgeving wordt van kracht op de datum waarop deze door de Secretaris-Generaal is ontvangen.
Artikel 52
Een Staat die Partij is, kan dit Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De opzegging wordt van kracht één jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
Artikel 53
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties wordt aangewezen als depositaris van dit Verdrag.
Artikel 54
Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Arabische, Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse teksten gelijkelijk authentiek zijn, wordt gedeponeerd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Ten blijke daarvan hebben de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve regeringen, dit Verdrag ondertekend.
_________
1/ De Algemene Vergadering heeft in haar resolutie 50/155 van 21 december 1995 de wijziging van artikel 43, lid 2, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarbij het woord "tien" werd vervangen door het woord "achttien". Het amendement trad in werking op 18 november 2002, nadat het was aanvaard door een tweederde meerderheid van de Staten die partij zijn (128 van de 191)